Zechariah 3

1Daarna toonde Hij mij Josua, den hogepriester, staande voor het aangezicht van den Engel des Heeren; en de satan stond aan zijn rechterhand, om hem te wederstaan.
 Hij mij Te weten, de engel; zie Zech 2:3-4 .
,
  Jósua, Van deze Jozua wordt ook melding gemaakt Hag 1:1 , Hag 1:12 , en Hag 2:3 . Hij wordt alhier gesteld als een beeld der kerk, dewijl hij te dien tijde als de voornaamste opziener of voorstander derzelve op aarde geweest is, zijnde hogepriester; doch anderszins, ten aanzien dat hij het volk uit de Babylonische gevangenschap geleid en den tempel herbouwd heeft, en hogepriester was, is hij ook geweest een voorbeeld van Jezus Christus, in naam en inderdaad.
,
 den hogepriester, Hebr. den groten priester.
,
 voor het aangezicht van den Engel des HEEREN; Jozua stond voor dien Engel, dat is, Christus, als een beschuldigde voor zijn rechter, de satan zijnde de aanklager. Anderen nemen hier staan voor dienen, gelijk Psa 135:2 .
,
 de satan Dit betekent een tegenpartijder, of wederstander; zie Job 1:6 .
,
 aan zijn rechterhand, Te weten, aan Jozua's rechterhand.
,
 om hem te wederstaan Dat is, dat hij hem [te weten Jozua] voor Christus aanklaagde en beschuldigde, als niet waardig zijnde dat de tempel onder zijn beleid zou herbouwd worden. Zie Rev 12:10 . De Hebr. woorden, die hier gebruikt worden, luiden zoveel alsof wij zeiden: Deze tegenstander stond om hem tegen te staan. Verg. met de woorden van den tekst Eph 6:12 .
2Doch de Heere zeide tot den satan: De Heere schelde u, gij satan! ja, de Heere schelde u, Die Jeruzalem verkiest; is deze niet een vuurbrand uit het vuur gerukt?
 de HEERE zeide tot den satan Te weten, de Zoon Gods, dien Hij tevoren den engel des Heeren genoemd heeft.
,
 De HEERE Dat is, God de Vader.
,
 schelde u, Dat is, drijve u terug met uw valse aanklacht, Hij make u te schande, verstote en verdoeme u, en rechtvaardige zijn getrouwen dienaar Jozua. Zie Jud 1:9 .
,
 verkiest; Zie Zech 1:17, en Zech 2:12.
,
 deze niet Te weten, de hogepriester Jozua.
,
 een vuurbrand Zie Isa 7:4 . Anders: [als] een vuurbrand, uit het vuur gered?
,
 uit het vuur gerukt? Dat is, uit de Babylonische gevangenschap; of uit den algemenen ondergang gered, opdat Ik mijne genade aan hem bewijzen zou? Waarom begeert gij dan, dat Ik hem zou te schande maken? Zie Amo 4:11 .
3Josua nu was bekleed met vuile klederen, als hij voor het aangezicht des Engels stond.
 met vuile klederen, Dat is, met bezoedelde, onreine, bevlekte klederen, waarmede zijne zonden en onreinheden worden aangewezen, gelijk blijkt uit vs.4.
,
 des Engels stond Te weten, van den Engel, van wien in vs.1 gesproken is, die de Heere Christus was.
4Toen antwoordde Hij, en sprak tot degenen, die voor Zijn aangezicht stonden, zeggende: Doet deze vuile klederen van hem weg. Daarna sprak Hij tot hem: Zie, Ik heb uw ongerechtigheid van u weggenomen, en Ik zal u wisselklederen aandoen.
 antwoordde Dat is, sprak.
,
 Hij, Te weten, Christus, die de zonden vergeeft en den onrechtvaardige rechtvaardig spreekt; alzo ook straks wederom, daarna [te weten, nadat zij hem de vuile klederen hadden uitgetrokken] sprak Hij, te weten, Christus.
,
 tot degenen, Dat is, tot de andere engelen, die zijne dienaars zijn, altijd vaardig staande om zijne bevelen te verrichten; Heb 1:14 .
,
 tot Hem Te weten, tot Jozua.
,
 Zie, Dat is, hieruit zult gij de waarheid dezer zaak vernemen, dat Ik uwe ongerechtigheden van u heb weggenomen, die door het vuile kleed, zie vs.3, werden betekend. Verg. Isa 6:7 ; Jer 1:9 .
,
 weggenomen, Zie 2Sa 12:13 .
,
 wisselklederen aandoen Aldus worden genoemd nieuwe, zuiver, schone klederen, die men alleen op feestdagen aandeed. Zie Jdg 14:12 . Hier wordt door de wisselklederen verstaan de gerechtigheid van Christus, ware heiligheid of geestelijk sieraad. Verg. Mat 22:11 ; Luk 15:22 .
5Dies zeg Ik: Laat ze een reinen hoed op zijn hoofd zetten. En zij zetten dien reinen hoed op zijn hoofd, en zij togen hem klederen aan; en de Engel des Heeren stond daarbij.
 Dies zeg Ik Anders: toen zeide ik: te weten bij mijzelven, als zijnde woorden van den profeet, wensende dat zulks door den wil des Heeren mocht geschieden.
,
 hoed op zijn hoofd zetten Van het woord hoed, zie de aantekening bij Exo 29:4 . De hoed beduidt het priesterlijk ambt, waartoe de Heer Jozua heeft aangesteld en bevestigd, nadat Hij hem van zijne zonden gereinigd en geheiligd had; zie 1Pe 2:9 .
,
 klederen aan; Te weten, wisselklederen, gelijk vs.4.
,
 stond daarbij Te weten, vaardig om des Vaders bevel uit te voeren.
6Toen betuigde de Engel des Heeren Josua, zeggende: 7Zo zegt de Heere der heirscharen: Indiën gij in Mijn wegen zult wandelen, en indien gij Mijn wacht zult waarnemen, zo zult gij ook Mijn huis richten, en ook Mijn voorhoven bewaren; en Ik zal u wandelingen geven onder dezen, die hier staan.
 de HEERE der heirscharen Te weten, God de Vader, die voor de weldaden, waarmede Hij de mensen begenadigt, dankbaarheid is vereisende, namelijk gedurige oefening in de godzaligheid; Luk 1:74 ; 1Pe 1:15-16 .
,
 indien gij Mijn wacht Dat is, indien gij mijne instellingen en geboden naarstig zult onderhouden, gelijk Ik die wil onderhouden hebben.
,
 zult waarnemen, Hebr. zult wachten.
,
 zo zult gij ook Mijn huis richten, Dat is, zo zult gij ook het opzicht en de regering over mijn kerk hebben, gelijk het uwe voorouders gehad hebben; zie 2Ch 19:11 . De kerk wordt meermalen Gods huis genoemd, gelijk Num 12:7 ; Jer 11:15 , en Jer 12:7 ; Heb 3:2 .
,
 Mijn voorhoven bewaren; Dat is, gij zult in uw hogepriesterambt geduriglijk blijven, en het opzicht over mijne kerk hebben en behouden. Het is even hetzelfde hetwelk Hij straks met andere woorden gezegd heeft.
,
 Ik zal u wandelingen geven onder dezen, Dat is, na dit leven, zal Ik u opnemen in het eeuwige leven, en zal u doen wandelen onder de heilige engelen, die hier staan, en andere hemelse scharen. Verg. Mat 22:30 ; 2Ti 4:8 ; Heb 12:22 .
8Hoor nu toe, Josua, gij hogepriester! gij en uw vrienden, die voor uw aangezicht zitten, want zij zijn een wonderteken; want ziet, Ik zal Mijn Knecht, de SPRUITE, doen komen.
 uw vrienden, Dat is, uwe metgezellen, de priesters, onder uw opzicht staande. Of in het algemeen, de vromen die het met u houden.
,
 een wonderteken; Of, een wonder. Hebr. mannen des wonders. Eenigen verstaan dit alzo, dat zij voor een wonder bij de boze mensen gehouden werden, overmits zij des Heeren woord hoorden; zie Isa 8:18 . Doch sommigen verstaan dat zij voor een wonder werden aangezien, overmits zij zo wonderbaar uit de Babylonische gevangenschap verlost en in hun land wedergebracht waren, zijnde hetzelve een teken van de verlossing door Christus; zie Psa 71:7 .
,
 Ik zal Te weten, de Vader; wiens woorden hier de Heere Christus herhaalt; zie vs.6.
,
 Mijn Knecht, Dat is, Christus; zie Isa 42:1 , en Isa 52:13 . De zin is: Dezen zal Ik in de wereld doen verschijnen in de volheid des tijds, en Hij zal mijn wil doen, gelijk een getrouwe knecht den wil en het bevel van zijn heer doet.
,
 de SPRUITE, Te weten, den Messias, die een Spruit is uit den stam van Isaï. Zie Jer 23:5 , en Jer 33:15 , en Zech 6:12 . Eenigen houden het Hebr. woord Zemach in den tekst.
9Want ziet, aangaande dien steen, welken Ik gelegd heb voor het aangezicht van Josua, op dien enen steen zullen zeven ogen wezen; ziet, Ik zal zijn graveersel graveren, spreekt de Heere der heirscharen, en Ik zal de ongerechtigheid dezes lands op een dag wegnemen.
 dien steen, Namelijk Christus, straks een Spruit genoemd, vs.8, die het fondament en de hoeksteen des tempels werd afgebeeld; Psa 118:22 ; Isa 28:16 . Alzo wederom hier, toen de tempel is gefondeerd en vernieuwd geworden in de tegenwoordigheid van Jozua.
,
 op dien enen steen Of, in dien steen, te weten in Christus, zal zijn, vooreerst de volheid der Godheid, en daarna overvloed van geestelijke gaven, en voorts volkomen zorg voor zijne kerk. Anders: over. Verstaande de grote zorg des Vaders over Christus en zijn rijk.
,
 zeven ogen wezen; Verg. met de woorden van dit vers, de woorden van Zech 4:10 ; Rev 5:6 .
,
 Ik zal zijn graveersel graveren, Dat is, Ik zal hem kostelijk uithouwen, gelijk men een kostelijken steen fraai polijst en glad maakt; dat is, Ik zal hem [te weten] Christus versieren met menigerlei geestelijke gaven. Hebr. Ik zal zijne opening openen; welke woorden enigen duiden op het lijden en op de wonden van onzen Heere Jezus Christus, waarmede onze ongerechtigheden zijn uitgedelgd en de zaligheid verworven is.
,
 dezes lands Te weten, van de kerk der Joden en heidenen.
,
 op een dag wegnemen Te weten, op dien dag als Christus zal gekruisigd worden.
10Te dien dage, spreekt de Heere der heirscharen, zult gijlieden een iegelijk zijn naaste nodigen tot onder den wijnstok en tot onder den vijgeboom.
 zult gijlieden Dat is, gij zult in vrede leven, en van alles genoeg hebben. Zie 1Ki 4:25 ; Mic 4:4 . Doch versta dit niet zozeer van een tijdelijken vrede en welstand, als van een gerustheid des gemoeds en vrede der coscientie door het geloof, dat God met ons om Christus' wil verzoend is. Verg. Isa 2:4-5 , en Isa 25:6-7 ; Hos 2:14 , Hos 2:17 , en Hos 14:5-7 ; Joel 3:19 ; Amo 9:13-15 ; Mic 4:4 , en Mic 5:4-5 . In welke plaatsen, onder verbloemde redenen, de vrede der kerk en van een ieder als lidmaat derzelve wordt afgebeeld.
Copyright information for DutSVVA